Hoe heet alles aan boord?

Een bulletalie, het derde handje, de gaffel, een kattenval: alles op een schip heeft zijn eigen naam.
We nemen je even mee in wat scheepsterminologie zodat je weet wat we bedoelen als we zeggen: trek de bakstag aan :-).


De gele onderdelen houden het schip op koers

De windvaan geeft de richting van de wind aan, het stuurwiel zet het roer in de juiste stand, het kompas geeft de vaarrichting aan, de zwaarden zorgen ervoor dat de wind het schip niet teveel zijwaarts duwt maar recht vooruit blijft gaan.

De bruine onderdelen zijn de bomen

Die heten natuurlijk zo omdat ze van bomen gemaakt zijn. De belangrijkste is de mast. De gaffel is er om het grootzeil te kunnen hijsen, het zeil hangt aan de gaffel. De giek is bedoeld om de stand van het grootzeil te kunnen aanpassen aan de richting van de wind.
Dat is ook de functie van de fokkeboom, die houdt het voorste zeil, de fok, op de juiste plek. Op het plaatje zie je ook een kluiverboom, bedoeld om een derde zeil, de kluiver, aan vast te kunnen maken. De Nova Cura heeft geen kluiverboom.

De groene onderdelen zijn de lieren

De apparaten waarmee je iets kan hijsen op het schip noem je een lier. We hebben een lier voor het grootzeil, twee lieren voor de zwaarden, een ankerlier, een kleine lier voor de dirk/kraanlijn van de giek, en een lier achterop het schip voor ophijsen van het bijbootje.

De hoofdlier, waarmee we het grootzeil hijsen

De rode onderdelen zijn de touwen

Elk touw heeft een functie aan boord, en met elke functie krijgt het touw een andere naam.

Een touw waarmee je de boot vastzet aan de wal heet een tros.
Een touw waarmee je een zeil hijst heet een val. Het derde handje is de naam van de val waarmee je de fok nog net wat strakker kan hijsen. De kattenval trekt een kat in het zeil: hij is bevestigd aan de onderkant van het grootzeil, bij de mast, en met deze val trek je de onderste hoek van het zeil omhoog. Dit kan handig zijn om de schipper meer zicht te geven als het zeil helemaal uit staat bij een voordewindse koers. Of om het zeiloppervlak te verkleinen als het schip te hard gaat.
Een touw waarmee de mast op z’n plek blijft staan heet een stag. De stagen aan de achterkant van de mast heten bakstagen.
Het touw waarmee de fokkeboom aan de mast hangt heet de Marie. Het touw waarmee de giek aan de mast hangt heet de Dirk. Deze lijnen noemt men ook kraanlijnen.
Een touw waarmee je de stand van een zeil verandert heet een schoot. Er is een fokkeschoot en een grootschoot.
De neerhaler is het touw waarmee je de fok naar beneden kunt trekken, als het niet snel genoeg valt.
De touwen waarmee je de zeilen samenbindt heten zeilbanden of zeiltouwtjes.
Het touw waarmee je de giek of fokkeboom aan bolder vast zet om te voorkomen dat het zeil gijpt, noem je een bulletalie.

De touwen waarmee het zeil aan de mast zit, heten rakbanden. Om die touwen zitten houten bolletjes, waardoor het touw goed omhoog beweegt bij het hijsen. Die balletjes noem je kloten.

Vastzetten

De trossen zet je vast op een bolder. De vallen en schoten zet je vast op een pen of op een kikker.